In het Frans gebruik je verschillende voornaamwoorden (pronoms) om te voorkomen dat je jezelf herhaalt. Ze maken je zinnen korter en eleganter.
Hoe zeg je in het Frans: ‘Dat is niet mijn fiets, dat is de jouwe’ zonder ‘fiets’ te herhalen? Dat kan met voornaamwoorden! Hieronder behandelen we de bezittelijke voornaamwoorden (pronoms possessifs), aanwijzende voornaamwoorden (pronoms démonstratifs) en onbepaalde voornaamwoorden (pronoms indéfinis).
Pronoms possessifs (bezittelijke voornaamwoorden)
Met pronoms possessifs geef je bezit aan. Ze komen overeen in geslacht (mannelijk/vrouwelijk) en getal (enkelvoud/meervoud) met het zelfstandig naamwoord dat ze vervangen.
Overzicht:
- Le mien, la mienne, les miens, les miennes (de mijne)
- Le tien, la tienne, les tiens, les tiennes (de jouwe)
- Le sien, la sienne, les siens, les siennes (de zijne/hare)
Voorbeelden:
- C’est mon livre. → C’est le mien. (Dat is mijn boek → Dat is het mijne.)
- C’est sa maison. → C’est la sienne. (Dat is zijn/haar huis → Dat is de zijne/hare.)
Pronoms démonstratifs (aanwijzende voornaamwoorden)
Deze voornaamwoorden vervang je zelfstandig naamwoorden en geven aan waar iets is. Ze komen overeen in geslacht en getal.
Overzicht:
- Celui, celle (deze/die, enkelvoud)
- Ceux, celles (deze/die, meervoud)
- Celui-ci, celle-ci (deze hier)
- Celui-là, celle-là (die daar)
- Ceux-ci, celles-ci (deze hier, meervoud)
- Ceux-là, celles-là (deze daar, meervoud)
Voorbeelden:
- Ce livre est à moi, celui-là est à toi. (Dit boek is van mij, dat daar is van jou.)
- Celle qui parle est ma sœ (Degene die praat, is mijn zus.)
Pronoms indéfinis (onbepaalde voornaamwoorden)
Met pronoms indéfinis verwijs je naar een persoon of ding zonder specifiek te zijn.
Veelgebruikte vormen:
- Quelqu’un (iemand)
- Rien (niets)
- Chacun (iedereen)
- Tout (alles)
- Aucun(e) (geen enkele)
Voorbeelden:
- Quelqu’un est à la porte. (Iemand staat aan de deur.)
- Je ne vois rien. (Ik zie niets.)
- Tout est prêt. (Alles is klaar.)




