Ontkennen in alle toonaarden

Wil je iets ontkennen in het Frans? Bij ‘la négation’ komen altijd 2 delen kijken. Belangrijk als je moet zeggen dat je niet schuldig bent: Madame la juge, je ne suis pas coupable.

De vorm die het meest voorkomt is ‘ne’ … ‘pas’. De persoonsvorm (het vervoegde werkwoord) komt direct na ‘ne’, en na het werkwoord komt ‘pas’.
Dus:
Madame la juge, je ne suis pas coupable. (Mevrouw de rechter, ik ben niet schuldig).

Passé composé en futur proche
Bij de passé composé en de futur proche gaat het op dezelfde manier:
Je n’ai pas mangé de pommes. (Ik heb geen appels gegeten.) >> passé composé
Elle ne va pas travailler demain. (Ze gaat morgen niet werken.) >> futur proche

Ontkennende woorden
Op dezelfde manier ga je te werk bij woorden als nooit, niets, niet meer, geen, niemand en nergens. Ook hier komt ‘ne’ voor de persoonsvorm.

  • ne … jamais (nooit)
  • ne … rien (niets)
  • ne … plus (niet meer)
  • ne … pas de (geen)
  • ne … personne (niemand)
  • ne … nulle part (nergens)
  • ne … aucun (geen enkele)
  • ne … que (slechts)
  • ne … guère (nauwelijks)

Voorbeelden:

  • Elle ne ment jamais. (Zij liegt nooit.)
  • Je n’ai pas de chats. (Ik heb geen katten)
  • Ell n’a vu personne. (Hij heeft niemand gezien.)
  • Cette paire de chaussures ne coûte que €45. (Dit paar schoenen kost slechts €45.)
  • La vieille dame ne sort guère. (De oude dame komt nauwelijks de deur uit.)

Let op, in een zin als ‘Ik vergeet nooit iets’ gebruik je zowel het woord ‘jamais’ als ‘rien’. 2 ontkenningen dus. Maar je gebruikt maar 1 keer ‘ne’: ‘Je n’oublie jamais rien.’

Hulpwerkwoorden

Heb je te maken met een infinitief na een hulpwerkwoord (kunnen, gaan, willen), let dan op. De woorden ‘pas’, ‘jamais’, ‘rien’, ‘plus’ en ‘guère’ zet je meteen na de persoonsvorm, daarna volgt het infinitief.

  • ne … pas (niet): Je ne veux pas travailler. (Ik wil niet werken.)
  • ne … jamais (nooit): Il ne veut danser jamais. (Hij wil nooit dansen.)
  • ne … rien (niets): Elle ne peut rien faire. (Zij kan niets doen.)
  • ne… plus (niet meer): Nous ne pouvons plus travailler. (Wij kunnen niet meer werken)
  • ne … guère (nauwelijks): La vieille dame ne peut guère sortir. (De oude dame kan nauwelijks de deur uit gaan.)

De woorden ‘pas de’, ‘personne’, ‘nulle part’, ‘aucun’, ‘que’ en ‘guère’ zet je na de persoonsvorm én het infinitief.

  • ne … pas de (geen): Je ne peux pas avoir de chats ici. (Ik kan hier geen katten hebben.)
  • ne … personne (niemand): Elle ne veut voir personne. (Zij wil niemand zien.)
  • ne … personne (niemand): Elle ne veut voir personne. (Zij wil niemand zien.
  • ne … nulle part (nergens): Il ne veut aller nulle part. (Ik wil nergens heen.)
  • ne … aucun (geen enkele): Je ne peux trouver aucun livre. (Ik kan geen enkel boek vinden.)
  • ne … que (slechts): Ce cadeau ne peux coûter que €20. (Dit cadeau kan slechts €20 kosten.)

Niemand is het onderwerp

Soms is ‘niemand’ het onderwerp van de zin. In dat geval start de zin met ‘personne’, direct gevolgd door ‘ne’ en de persoonsvorm.

  • Personne n’habite ici. (Niemand woont hier.)
  • Personne ne l’a vu. (Niemand heeft hem gezien.)
  • Personne n’a rien vu. (Niemand heeft iets gezien.)

Nieuws:

Nieuwsbrief